• Spaans woordenschat
El jardín
(De Tuin/Het Gazon)
de hark
de schoffel
de schop, de spade
de heggenschaar
het schepje
de tuinman
de gieter
de bloempot
de tuinslang
de sproeier
de grasmaaier
het schuurtje, het tuinhuisje
het zaad
het zakje zaad
het kiemplantje
het bloemperk, het bloembed
de moestuin, de groentetuin
de grendel
het hek
de poort
de muur
el rastrillo
la azada, el azadón
la pala
la podadera, las tijeras de podar
la pala
el jardinero
la jardinera (mujer)
la regadera
la maceta
la manguera de jardín
el aspersor
la cortadora de césped
el cobertizo para herramientas
la semilla
el paquete de semillas
la plántula
la cama de flores
la huerta
el pestillo
la valla
la puerta
la pared
el arbusto